Ontkenningen

Ontkenningen

Door Henk Wolf

Een van de fascinerendste eigenschappen van het Nederlands en z’n naaste verwanten vind ik de manier waarop er delen van een zin ontkennend worden gemaakt. Syntactici sprokkelen die kennis wel bij elkaar, maar voor de geïnteresseerde leek of de breed georiënteerde neerlandicus is zulke informatie niet zo makkelijk toegankelijk. Daarom zet ik hier een aantal interessante feiten op een rijtje.

De plaats van ‘niet’

Veel delen van een zin kun je ontkennend maken met niet. Dat staat meestal direct voor datgene wat het ontkent, bijvoorbeeld zo:

  • Ze kan nog niet fietsen.
  • Hij kan niet goed fietsen.
  • Het is nog niet donker.
  • Niet Piet was erbij, maar Flip.

Soms kan niet ook achter datgene staan wat het ontkent:

  • Het was Piet niet, maar Flip.

Soms staat niet in de hoofdzin, terwijl het iets in de bijzin ontkent:

  • Ik hoop niet dat het gaat regenen.

In het zuiden van het taalgebied kan het ontkennende nie(t) als naamwoordelijk deel van het gezegde optreden:

  • Da’s nie.

Vormen van ‘niet’

Het woord niet is ontstaan uit twee woorden: een ouder ontkennend ne of nie en het woordje wicht, in de betekenis van ‘ding’. Het woord betekende oorspronkelijk niets (‘geen ding’). Het is in verschillende streken op verschillende manier ‘ineengeschrompeld’. De vorm niet komt in het Standaardnederlands en veel Nederlandse en Duitse dialecten voor. Het Standaardduits heeft van nie wicht de vorm nicht overgehouden. In dialecten komen ook vormen als nie, nit, net en nich voor.

Het moderne Friese woord voor niet is net. Dat kan net als het Engelse not z’n klinker kwijtraken. Het wordt dan enclitisch uitgesproken – alsof het bij het vorige woord hoort. Is dat vorige woord ook enclitisch, dan vormen alle enclitische woorden in de uitspraak een staartje bij het woord dáár weer voor, etcetera:

  • ‘k wit n’t. (kwitnt = ‘ik weet het niet’)
  • Dat ha ‘k n’t sjoen (dot haknt sjoen = ‘dat heb ik niet gezien’)

 Dubbele ontkenningen

Je hebt ook allerlei om een ontkenning op verschillende plaatsen in de zin uit te drukken. Een paar voorbeelden:

  • ‘k en heb Jan nie gezien. (Vlaamse variant)
  • Ik het hom nie gesien nie. (Afrikaanse variant)
  • Ik ha him net sjoen net. (Woud-Friese variant)

Er zijn ook zinnen met een op verschillende plaatsen uitgedrukte ontkenning die in theorie dubbelzinnig zijn, omdat ze ook kunnen worden gelezen alsof de ontkenningen elkaar opheffen. Voorbeelden zijn:

  • Dat gaat dus nooit niet gebeuren!
  • Ze heeft er nooit geen woord meer over gezegd.

In West-Vlaanderen komen ook dubbel uitgedrukte ontkenningen voor als de volgende:

  • Ie spreekt nie goed geen Frans. (= ‘niet goed Frans’)

In het Duits moet na sommige voegwoorden in de bijzin een ontkenning worden gebruikt als dat in de hoofdzin ook gedaan wordt. In het Fries is het niet verplicht, maar kan het wel. Voor Nederlandstaligen kan dat makkelijk tot verwarring leiden. Een paar voorbeelden:

  • Sterben Sie nicht, bevor Sie nicht gelebt haben. (= ‘… voor u geleefd heeft’)
  • Man darf die Blumen nicht berühren, bis sie nicht vollständig getrocknet sind. (= ‘tot ze volledig gedroogd zijn’)
  • Hy docht gjin lichten, ear’t er syn sin net hat. (= ‘Hij geeft het niet op voor ie z’n zin heeft.’)

Geen

Als je iets ontkent wat begint met het lidwoord een, dan krijg je doorgaans niet de woordreeks niet een, maar in plaats daarvan het ontkennend lidwoord geen:

  • Ik heb geen potlood.

Maar in het Fries en het Friese Nederlands (en wellicht ook in andere variëteiten) is er geen enkel bezwaar tegen de reeks ‘niet een’:

  • Ik ha net in potlead. (Fries)
  • Ik heb niet een potlood. (Nederlands in Friesland)

De ontkenning kan ook een stukje naar achteren kruipen in de zin en dan samen met een vervangen worden door geen, terwijl er iets heel anders wordt ontkend. Voorbeelden zijn:

  • Een mens kan overal geen verstand van hebben. (= ‘niet overal verstand van’)
  • We hebben elke dag geen tijd voor dat gebeuzel. (= ‘niet elke dag tijd’)

Schijn-ontkenningen

Verder laten we vragen vaak wat vriendelijker klinken door dezelfde woorden te gebruiken die we voor ontkenningen gebruiken, maar nu zonder dat ze die ontkennende functie hebben. Vaak zijn ze dan met minimaal betekenisverschil door ook te vervangen. Een paar voorbeelden:

  • Wil je geen beker? (= ‘Wil je (ook) een beker?’)
  • Kun je je mond niet houden? (= ‘Kun je je mond (ook) houden?’)
  • Zou het niet beter zijn als iedereen naar huis ging? (=’Zou het ook …’)

Taalverandering

De oude ontkennende woorden en en ne hebben in de loop van de geschiedenis gezelschap gekregen van nieuwere, zoals niet en nooit. Eeuwen lang kon je de oude en de nieuwe vorm samen in één zin gebruiken, zoals in Vlaanderen hier en daar nog steeds het geval is, maar de meeste Nederlandstaligen gebruiken nu alleen de nieuwere vorm. In het Frans gebeurt hetzelfde in een trager tempo: daar verliest het oude ne langzaam terrein, terwijl het nieuwere pas blijft staan.

Het ontkennende nooit is pas laat in de middeleeuwen populair geworden. Eeuwenlang betekende het ‘nooit in het verleden’, net als z’n synoniem nie, terwijl het woord nimmer (nie meer) voor ‘nooit in de toekomst’ of ‘nooit in het algemeen’ werd gebruikt.

Een nieuwe ontwikkeling lijkt het gebruik van een sterk beklemtoond zo met ontkende zinsdelen en zelfs alleen met het woord niet te zijn. Maartje Lindhout heeft daar in 2015 voor deze site een stukje over geschreven en het gebruik lijkt aan te sluiten bij de ook door anderen opgemerkte mode om allerlei taalelementen tijdelijk als bijvoeglijk naamwoord te gebruiken. Een paar internetvoorbeelden

  • Dat is zo niet cool.
  • Zo niet mijn probleem dit.
  • Dit is echt zo niet het moment voor een partneroefening.
  • A: Ik ga naar dat feestje. B: O nee, zó niet!

Versie: 3 juli 2019